Oorlog zonder vrienden: Personage

Opdracht niveau 2 | Personage

Titel Oorlog zonder vrienden
Niveau boek niveau 2
Opdracht niveau 2 | Personage
Studielast 2 uur
Werkvorm individueel
Focus personage
Je leert de keuzes van de hoofdpersoon begrijpen.
Gemaakt door Jildau Vrieswijk

Het verhaal van Oorlog zonder vrienden begint op donderdag 30 april 1942 en eindigt op dinsdag 5 september 1944. Het verhaal beslaat dus ongeveer 2,5 jaar. Aan het einde van het verhaal maakt Arnold keuzes die je aan het begin van het boek helemaal niet zag aankomen. Hoe hij tot deze keuzes gekomen is, ga je in deze opdracht ontdekken.

A

  1. Welke verandering heb jij in de afgelopen 2,5 jaar doorgemaakt? Als je het lastig vindt om deze vraag te beantwoorden, kun je mensen die jou goed kennen natuurlijk om hulp vragen.
  2. Waardoor ben je veranderd?
  3. Welke mensen hebben invloed gehad op die verandering?

B

  1. Beschrijf in ongeveer 100 woorden in welke situatie Arnold leefde in 1942.
  2. In maart 1943 (vanaf p.193) begint Arnolds denkbeeld over de oorlog te veranderen. Waardoor komt dat? Gebruik voor je antwoord ongeveer 100 woorden.
  3. In maart 1944 (vanaf p.268) komt Arnold na een vechtpartij zwaargewond in het ziekenhuis terecht. Welke invloed heeft deze gebeurtenis op Arnolds gedachten over de Duitsers?
  4. In mei 1944 (vanaf p.297) begaat Arnold een grote daad. Wat doet hij en waarom doet hij dat?
  5. Het verhaal eindigt op dinsdag 5 september 1944. Arnold maakt op die dag een belangrijke keuze. Welke keuze maakt hij? Leg uit hoe die keuze de rest van zijn leven gaat beïnvloeden. Gebruik voor je antwoord ongeveer 100 woorden.
  6. Vind jij de keuze die Arnold maakt geloofwaardig voor een zestienjarige jongen? Leg uit waarom wel/niet.

C

Over Arnold kun je zeggen dat er in zijn leven twee oorlogen waren: de Tweede Wereldoorlog en de oorlog in hemzelf.

  1. Welke oorlog woedde er in Arnold zelf? Leg je antwoord uit.
  2. Waardoor is die oorlog ten einde gekomen? Welk personage heeft daar een grote rol in gespeeld? Hoe heeft hij of zij dat gedaan?
  3. Kun je na het maken van deze opdracht meer begrip voor Arnold opbrengen? Waarom wel/niet?