A


Je herkent het misschien wel. Het is zaterdag en je hebt met je vrienden afgesproken dat je lekker gaat hangen in het winkelcentrum. Je trekt mooie kleren aan, je zorgt ervoor dat je haar goed zit en je zingt hardop mee met jouw favoriete nummer dat je keihard aangezet hebt. De volgende dag kom jij je bed uit en je voelt je lui. Je trekt lekker zittende kleding aan, je zet een lekker muziekje op je oren, je gaat languit op de bank en je spreekt verder met niemand af. Met andere woorden: bij iedere stemming passen een bepaalde look en bepaald gedrag.
Noteer voor jezelf drie stemmingen die bij jou passen en hoe dat bij jou tot uiting komt.


B


Op het omslag staat Sophie met de negen verschillende pruiken en hoe zij zichzelf met die pruiken op noemt. Jij gaat uitzoeken welke pruiken ze gekocht heeft en bij welke stemmingen zij horen. Als een pruik niet uitgebreid beschreven wordt in Meisje met negen pruiken, maak je zelf een inschatting van haar stemming wanneer Sophie deze pruik draagt. In de tabel staat alvast een voorbeeld.

C


Kies drie pruiken uit waarbij je een gebeurtenis zoekt uit het boek. Er wordt eerst weer een voorbeeld gegeven.

D


Op de voorkant staat een foto van Sophie met haar eigen haar (zie linksboven op deze pagina). Ze heeft inmiddels heel wat meegemaakt. In de epiloog beschrijft Sophie hoe zij nu in het leven staat en hoe zij veranderd is. Hoe zou jij Sophie omschrijven zoals zij was toen zij deze epiloog schreef? Vind je dat het korte kapsel waarmee zij op de voorkant van het boek staat, past bij haar karakter van nu?


E


Nu je de epiloog gelezen hebt: vind je de titel Meisje met negen pruiken een passende titel? Leg je antwoord uit in maximaal 200 woorden.