Dagen van Gras: Opdracht

Opdracht niveau 1 | Relaties

Lees en maak opdracht A voordat je het boek gaat lezen. De antwoorden op de vragen bij A hoef je niet in te leveren.

Titel Dagen van gras
Niveau boek niveau 2
Opdracht niveau 1 | Relaties
Studielast 2 uur
Werkvorm individueel
Focus relaties
Je leert nadenken over vriendschap en de invloed die (jeugd)vrienden op elkaar kunnen hebben.
Gemaakt door Jan Erik Grezel

A

Je gaat een boek lezen waarin een jeugdvriendschap een belangrijke rol speelt.



Vraag 1

Heb jij veel vrienden? Of weinig, of 'gewoon'? Hoe heb je hen leren kennen?



Vraag 2

Zijn het jongens/meisjes van jouw leeftijd? Zijn er ook 'oudere jongeren' bij?

 

Vraag 3

Heb je wel eens ervaren dat een 'vriend(in)' een grote, misschien negatieve invloed had op jou en op anderen? Op welke manier? Hoe kwam dat? Geef eens een paar voorbeelden waar die invloed toe leidde.


Vraag 4

Hebben je ouders wel eens ingegrepen als het ging om (negatieve) invloed van vrienden? Hebben je ouders misschien een hekel aan sommige van jouw vrienden? Begrijp jij ook waarom? Krijgen jullie daar ruzie over of wordt er rustig over gepraat?


Vraag 5

Denk jij dat jij leeftijdgenoten beïnvloedt? En zo ja, is dat altijd positief of ook wel eens negatief?


De rest van deze opdracht maak je als je het hele boek gelezen hebt.


B

Het komt nogal eens voor dat je 'allerbeste vriend(in)' op den duur of ineens niet meer die allerbeste vriend(in) is.


Vraag 1

Welke oorzaken kunnen er zijn om een vriendschap te verbreken of te laten bekoelen?


Vraag 2

En welke praktische oorzaken kunnen er zijn dat een vriendschap verwatert?


Vraag 3

Heb je een van beide situaties als onder B1 en B2 zelf wel eens meegemaakt? Hoe voelde jij je daaronder?


C

In Dagen van gras is de vriendschap tussen Ben en Tom belangrijk.

 

Vraag 1

Hoe leert Ben Tom kennen? Zijn zij meteen dikke vrienden?


Vraag 2

Geef in het kort een karakterisering van Ben en van Tom.


Vraag 3

Hoe praten Tom en Ben over elkaar? Geven ze elkaar bijvoorbeeld commentaar op het gedrag van de ander?


Vraag 4

Welke invloed heeft Tom op Ben? Geef een paar voorbeelden waaruit een negatieve of positieve invloed blijkt.


Vraag 5

Is er ook sprake van een omgekeerde richting van beïnvloeding? En zo ja, is die positief of negatief?


Vraag 6

Hoe reageert Bens moeder op de vriendschap?


Vraag 7

Wat vindt Ben daarvan en wat is zijn reactie op de houding van zijn moeder?


D

Er zit een bijzondere wending in het verhaal die te maken heeft met de vriendschap van beide jongens.


Vraag 1

Op welke manier eindigt de vriendschap?


Vraag 2

Welke wending, die nogal verrassend is, zit er in het verhaal?


Vraag 3

Kies een van de volgende twee opties en vul aan:
* Als lezer weet je zeker dat Tom aan het eind van het verhaal niet meer leeft, want …
* Als lezer weet je niet zeker of Tom aan het eind van het verhaal nog leeft, want …


E

Vraag 1

Kijk je, nu deze opdracht hebt gemaakt, wat anders tegen vriendschappen aan? Zo ja, wat is er veranderd? Hoe komt dat?


Vraag 2

In sommige besprekingen van het boek is gesuggereerd dat Tom misschien een verzinsel van Ben is. Schrijf een korte reactie (ongeveer 200 woorden) over de vraag in hoeverre dat zou kunnen kloppen. Maak in het stuk duidelijk of jij het (on)aannemelijk vindt dat Tom, binnen het verhaal, al dan niet een echt personage is.