Confrontaties: Opdracht

Opdracht niveau 2 | Vooroordelen

Titel Confrontaties
Niveau boek niveau 3
Opdracht niveau 2 | Vooroordelen
Studielast 2 uur
Werkvorm individueel
Focus wederzijdse vooroordelen
Je leert reflecteren op de vraag hoe vooroordelen de communicatie beïnvloeden.
Gemaakt door Dietske van den Berg-Geerlings

A

  1. Wat is een vooroordeel? Als je het moeilijk vindt om zelf te omschrijven, mag je het ook opzoeken.
  2. Geef twee voorbeelden van een vooroordeel uit jouw eigen leven. Dat mag een vooroordeel van jouzelf zijn tegenover een ander, of andersom, maar het mag ook een vooroordeel zijn dat niets met jouzelf te maken heeft.
  3. Lees (of herlees) de eerste twee bladzijden van Confrontaties. Welk vooroordeel zie je in dit fragment? Beschrijf nauwkeurig wie een vooroordeel heeft tegenover wie.
  4. Waarom vindt de ik het zo belangrijk dat de man de muntjes niet opraapt?
  5. Wat vind jij van het gedrag van de kinderen? Leg uit waarom je dat vindt.


B

  1. Beschrijf uit het boek twee voorbeelden van vooroordelen die Salomé over anderen heeft en twee vooroordelen die anderen over Salomé hebben. 
  2. Beschrijf de gevolgen van de bij B1 genoemde vooroordelen.


C

  1. Bedenk twee manieren waarop je ervoor zou kunnen zorgen dat je minder snel een vooroordeel hebt over een ander.
  2. Kies een van de voorbeelden die je bij B1 hebt genoemd en beschrijf hoe de betrokkenen de situatie in positieve zin hadden kunnen beïnvloeden door zich anders te gedragen.