Fabriekskinderen: Opdracht
Opdracht niveau 4 | Vertelsituatie
Titel | Fabriekskinderen |
---|---|
Niveau boek | niveau 3 |
Opdracht | niveau 4 | Vertelsituatie |
Studielast | 2,5 uur |
Werkvorm | individueel |
Focus | vertelsituatie |
Je leert | nadenken over de consequenties van de gekozen vertelsituatie |
Gemaakt door | Pieter Waalewijn |
Bron 1 | 'De alwetende verteller', op: literatuurgeschiedenis.nl |
Vraag 1
Stap a:
Praat jij, als je alleen thuis bent of bijvoorbeeld in je eentje zit te gamen, wel eens hardop tegen jezelf?
Stap b:
Als je 'ja' hebt geantwoord: doe je dat dan om de stilte te verdrijven, om jezelf gezelschap te houden, om jezelf aan te sporen of gerust te stellen of om jezelf moed in te spreken, of om nog andere redenen?
Stap c:
Vind je het eigenlijk raar om in jezelf te praten of is het heel gewoon voor jou?
Stap d:
Als je bij 1a 'nee' hebt geantwoord: zou het kunnen dat je het niet wilt toegeven (bijvoorbeeld omdat je je ervoor schaamt) of heb je het simpelweg nog nooit meegemaakt?
Vraag 2
Herlees de eerste twee bladzijden van Fabriekskinderen. Is hier iemand hardop aan het praten? Wie is dat? Tegen wie heeft hij het?
Vraag 3
Op de derde bladzij van het verhaal begint het verhaal opnieuw, en weer met het zinnetje ''t Is winter.' Kijk eens goed naar de voorafgaande passage, die begint met 'Maar gij, novellendichter'.
Stap a:
Wie is daar aan het woord, en tegen wie heeft hij het? Wat is de boodschap van deze passage?
Stap b:
Kun je nu verklaren waarom het verhaal hierna opnieuw begint? Vergelijk de eerste twee alinea's van het echte begin van Fabriekskinderen met de eerste twee alinea's van dit tweede begin. Wat valt je op?
Vraag 4
Stap a:
Lees nu bron 1. Welke rollen kan de negentiende-eeuwse alwetende verteller volgens deze tekst allemaal spelen?
Stap b:
De voorlaatste alinea van bron 1 gaat over Cremer. Klopt deze beschrijving van Cremers verteller met jouw ervaring als lezer van Fabriekskinderen? Leg uit waarom wel/niet.
Vraag 5
Zoek het moment op in Fabriekskinderen dat Evert, die net door zijn broertje Sander gebeten is, 'Lelijke rakker!' schreeuwt. Beschrijf nauwkeurig hoe de verteller vanaf dat punt in het verhaal optreedt, en hoe verteller en lezer samen optrekken. De eerste twee situaties doen wij voor:
1) De verteller onderbreekt zijn verhaal. Hij zegt dat het hem spijt dat hij niet meer voor die arme kinderen kan doen.
2) De verteller neemt de lezer mee de fabriek in en laat hem de stoommachine zien. ('Kijk', 'stil'.)
3) …
Vraag 6
Als je het optreden van de alwetende verteller in Fabriekskinderen zo overziet aan de hand van je lijst bij vraag 5, hoe beoordeel jij dat dan? Vind je het ouderwets, irritant, betuttelend, geestig, effectief, nuttig, overtuigend, of nog wat anders? Zou het verhaal beter werken als je die verteller eruit zou knippen, of juist niet? Leg uit.
Vraag 7
Rond 1860 was het heel gewoon om verhalen en gedichten voor te dragen; stil in je eentje lezen sprak in de negentiende eeuw bepaald niet vanzelf. Cremer heeft Fabriekskinderen in maart 1863 gepresenteerd in een voordracht in Diligentia in Den Haag. Die voordracht heeft diepe indruk gemaakt op het publiek. Denk jij dat het samenspel van de alwetende verteller en zijn lezer beter uit de verf komt in zo'n voordracht hardop dan wanneer ieder voor zich de tekst in stilte leest? Licht je antwoord toe.