Met mij gaat alles goed: Opdracht

Opdracht niveau 2 | Personages: relaties

De belangrijkste personages in Met mij gaat alles goed staan in het schema hieronder.

Titel Met mij gaat alles goed
Niveau boek niveau 3
Opdracht niveau 2 | Personages/relaties
Studielast 2 à 3 uur
Werkvorm individueel
Focus personages/relaties
Je leert greep te krijgen op de verschillende personages en hun onderlinge verhoudingen
Gemaakt door Gosse Koolstra

A

Gebruik schema 1 en vul het in:

Vraag 1

In de tweede kolom geef je met +, ± of – aan of je veel, gemiddeld of weinig van dit personage weet.


Vraag 2

In de laatste kolom geef je in telegramstijl aan wat je van dit personage weet: leeftijd (ongeveer), bezigheden, belangrijkste kenmerken en eigenschappen.


Schema 1

Jonas
Michaël
Pierre Bracke
Irina Draculic
Marta
Anna
Hugo Vandamme

B

Gebruik schema 2 en vul het in:

Vraag 1

Wat vind jij van dit personage: sympathiek, antipathiek, andere oordelen? (kolom 2)


Vraag 2

Waarom vind je dat? (kolom 3)


Schema 2

Jonas
Michaël
Pierre Bracke
Irina Draculic
Marta
Anna
Hugo Vandamme

C

Gebruik schema 3 en vul het in:

Vraag 1

Geef met een paar steekwoorden aan wat het personage van de linkerkolom vindt van de personages van de bovenste rij. Eerst geef je met +, ± of – aan of dit positief, neutraal / onbekend of negatief is; daarna geef je met steekwoorden aan wat de belangrijkste oordelen over dit personage zijn.


Vraag 2

Als je vindt dat een personage ook een duidelijk oordeel heeft over zichzelf, mag je de X vervangen door dat oordeel.


Schema 3

D

Vraag 1

Als je vergelijkt wat je in schema 2 en in schema 3 hebt ingevuld over bepaalde personages, welke verschillen zie je dan?


Vraag 2

Wat vind je van die verschillen?


Vraag 3

Met welke oordelen ben jij het ‘t meest eens? Waarom?