Grip: Opdracht

Opdracht niveau 3 | Betekenis

Lees deze opdracht door voordat je het boek gaat lezen.

In Grip staan heel wat zinnen die je aan het denken zouden kunnen zetten. Voorbeelden, met context (de uitspraken zijn gecursiveerd):

'En als het klopte, als juist het kleinste de kern was en al het andere tijdverspilling, ruis – gaf hem dat dan geen gelijk over onsterfelijkheid? Want het leek of je de vergankelijkheid er vanzelf uitsneed als je zo, zonder die ruis, kon leven. Tegelijkertijd scheen het irrelevant – tijdens je leven ging je al zo vaak dood; elke keer als iets in je persoonlijkheid zich wijzigde, ook al zag je dat pas achteraf, nam je afscheid van iemand die je was geweest en aan wie je herinneringen had maar die je nooit meer zou worden. En was daarom angst voor de dood niet onzinnig.’ (p. 63-64).

Een ander voorbeeld van een cruciale passage in het verhaal: 
‘En in breder perspectief hing hij trouwens sowieso het inzicht aan dat een rustig en overzichtelijk bestaan je ziel uitholde. (…) het was bij hem altijd hetzelfde liedje: na een week of drie sloop er somberheid in zijn stemming die zich letterlijk als een opkomende misselijkheid door zijn lichaam verspreidde. En dan kreeg hij het gevoel dat twee levens, eenmaal samengesmolten, aanmerkelijk minder waard waren dan één plus één.’ (p. 122-123).

Titel Grip
Niveau boek 4
Opdracht niveau 3 | Betekenis
Studielast 2,5 uur
Werkvorm individueel en als tweetal
Focus betekenis
Je leert filosoferen over bepaalde uitspraken.
Gemaakt door Jan Erik Grezel

A (individueel)


Vraag 1


Zoek drie fragmenten met zo’n stellige uitspraak die jou getroffen hebben of aan het denken hebben gezet.


Vraag 2


Noteer in eigen woorden in het kort wat de kern van de uitspraak is. Bij het tweede voorbeeld hierboven zou je kunnen noteren: Degene die dit denkt/zegt (Vincent), vindt dat een mens ongeschikt is voor een langdurige relatie. Het leven als individu is meer waard dan het leven als deel van een (liefdes)stel.


Vraag 3


Geef aan of je het met deze uitspraak eens bent of niet en geef daarvoor minstens één argument.


Vraag 4


Bedenk zo mogelijk een tegenargument en een weerlegging.


B (als tweetal)


Vraag 1


Vergelijk de zes uitspraken die jullie hebben gekozen.


Vraag 2


Bespreek die met elkaar. Jullie zijn het waarschijnlijk lang niet over alles eens.


Vraag 3


Een van jullie noteert de argumenten voor en tegen.


Vraag 4


Probeer samen tot een conclusie te komen als er overeenstemming is over een uitspraak.


C (als tweetal)


Bespreek nu met elkaar wat jullie van een boek vinden waarin veel van die stellige uitspraken en levensvragen in het verhaal verweven zitten. Maak een kort verslagje van deze bespreking.


Vraag 1


Houden jullie van dat soort boeken of juist niet? Waarom (niet)?


Vraag 2


Vinden jullie dit een goede manier om over levensvragen aan het denken te worden gezet?


Vraag 3


Hebben jullie door dit boek zelf nieuwe ideeën opgedaan over levensvragen? Hebben jullie nieuwe inzichten gekregen? Zo ja, waarover?