Moenie kyk nie: Opdracht

Opdracht niveau 4 | Personages

Titel Moenie kyk nie
Niveau boek niveau 5
Opdracht niveau 4 | Personages
Studielast 2 à 3 uur
Werkvorm individueel
Focus personages
Je leert greep te krijgen op de verschillende personages, hun onderlinge verhoudingen en de ontwikkeling daarin.
Gemaakt door Gosse Koolstra
Bron 1 dbnl.org | interview met Henk van Woerden
Bron 2 dbnl.org | Van Woerden vertelt
Bron 3 dbnl.org | 'Fate decided otherwise'
Bron 4 dbnl.org | 'Gelooft u in de voorzienigheid?'
Bron 5 nji.nl | classificatie jeugdproblemen

De belangrijkste personages in het boek staan in het schema hieronder.

A

Gebruik schema 1 en vul het in. In de laatste kolom geef je in telegramstijl aan wat je van dit personage weet: leeftijd (ongeveer), uiterlijke/lichamelijke eigenschappen, bezigheden, belangrijkste kenmerken en eigenschappen. Gebruik de roman, maar lees ook de bronnen 1 t/m 4 globaal door op relevante informatie.


Schema 1
 

personage naam eigenschappen (uiterlijk/lichamelijk, innerlijk/geestelijk, blijkend uit gedrag)
hoofdpersoon onbekend observator, blind aan linkeroog, verantwoordelijkheidsgevoel van oudste kind voor de jongere kinderen, kritisch denker, dromer, [vul aan: …………]
moeder
vader
broer Hans
broertje, zusje Anneke, Careltje
pleegouders Roger en Trudy
vriendin/nieuwe vrouw van vader Laura



B

In schema 2 ga je met een paar woorden of een korte omschrijving de verhoudingen tussen de personages aangeven. Je geeft in een cel de houding aan van het personage in de linker kolom tegenover het personage in de bovenste rij. Weer zijn een paar cellen als voorbeeld al ingevuld.


Schema 2



C

Bestudeer bron 5. Zoek meer informatie bij andere classificaties dan D105, zoals D204.
Schrijf dan een gezinsrapport over het gezin van de hoofdpersoon op het moment dat Hans naar het Christian Boys’ Youth Centre wordt gestuurd, nadat hij Laura heeft willen vermoorden. In dit rapport geef je een beschrijving van de relevante personages en hun onderlinge betrekkingen, met de gezinsproblematiek. Je doet dat op een objectieve toon. Gebruik 500–750 woorden.