A

1. Noteer zoveel mogelijk verschillen tussen de jaren ’50 (waarin Victor leeft) en nu. Denk bijvoorbeeld aan kleding, apparaten, vrijetijdsbesteding.

2. Wat zou jij écht niet kunnen missen als je terug moest naar de jaren ’50? Leg uit waarom je dat absoluut niet zou kunnen missen.

B

Herlees het hoofdstuk Zondag op pagina 17 en 18.

1. Noteer vijf dingen die Victor over de zondag vertelt.

2. Noteer achter de vijf dingen die jij gekozen hebt of Victor ze leuk of niet leuk vindt.

3. Ben jij het met Victor eens? Leg je antwoord uit.

Herlees het hoofdstuk Werken op pagina 30 en 31.

1. Noteer wat Victor doet als hij zich verveelt.

2. Noteer wat jij doet als je je verveelt.

3. Welke overeenkomsten en/of verschillen zie je?

4. Thea gaat na de lagere school naar de huishoudschool. Wat gaat ze daar leren, denk je?

5. Welke overeenkomst tussen de jaren ’50 in het fragment en het leven nu kun je aanwijzen?


Herlees het hoofdstuk Ruzie op pagina 32 en 33. In dit hoofdstuk komt er een invalmeester de klas van Victor lesgeven.

1. Noteer drie handelingen van de strenge meneer Van Dijk.

2. Wat gebeurt er bij jou op school als je een docent ziek is?

3. Wat is het grootste verschil tussen de schooltijd van Victors vader, Victor en die van jou?

C

1. Een bekende uitdrukking is ‘Vroeger was alles beter’. Is Victor het met deze uitdrukking eens, denk je? Leg je antwoord uit.

2. Ben jij het met die uitdrukking eens? Leg je antwoord uit in ongeveer 50 woorden.