Kaas: Opdracht

Opdracht niveau 4 | Personages

Bij deze opdracht ga je je verdiepen in het huwelijk van Laarmans en zijn vrouw.

Titel Kaas
Niveau boek niveau 4
Opdracht niveau 4 | Personages
Studielast 1 uur
Werkvorm individueel
Focus personages
Je leert de relaties tussen personages analyseren
Gemaakt door Jeanneke Brosky

Vraag 1


Wat vind jij van het huwelijk van Laarmans? Is het goed? Kan het beter? Is het een mislukking?


Vraag 2


Lees nog eens de reacties die de vrouw van Laarmans geeft op zijn werkzaamheden rondom de kaashandel. Kijk bijvoorbeeld eens naar hoofdstuk IV, VI, het begin van hoofdstuk VIII, hoofdstuk XIII en hoofdstuk XXIV. Hoe staat zij tegenover het project van haar man? Onderstaande tabel kan je helpen je gedachten te ordenen.


Vraag 3



Veel mensen hebben een idee of concept dat centraal staat in hun leven. Zo zijn er mensen die de spreuk: 'een dag niet gelachen, is een dag niet geleefd' hoog in het vaandel hebben staan. Wat zou de lijfspreuk van Laarmans' vrouw kunnen zijn? Geef argumenten voor je keuze. Je kunt een citaat uit het boek kiezen of een bekende uitdrukking gebruiken, maar je mag ook zelf iets bedenken.


Vraag 4



Lees het gedicht 'Het huwelijk' van Willem Elsschot uit de bundel Verzen (zie hieronder) en vergelijk het huwelijk uit dit gedicht met het huwelijk van Laarmans en zijn vrouw. Welke verschillen en overeenkomsten zie jij tussen beide huwelijken?


Vraag 5



Kies een regel/een zin uit het gedicht die je bij het hele boek Kaas vindt passen. Licht je keuze toe, ook als je geen regel hebt gevonden.


Vraag 6



Probeer een antwoord te formuleren op de volgende vraag: Is Kaas een roman over de liefde? Betrek bij je antwoord de antwoorden die je hebt gegeven op de vragen 1 t/m 5.

Hoofdstuk Houding van mevrouw Laarmans
IV
VI
VIII
XIII
XXIV

Het huwelijk

Toen hij bespeurde hoe de nevel van de tijd
in d'ogen van zijn vrouw de vonken uit kwam doven,
haar wangen had verweerd, haar voorhoofd had doorkloven
toen wendde hij zich af en vrat zich op van spijt.

Hij vloekte en ging te keer en trok zich bij de baard
en mat haar met de blik, maar kon niet meer begeren,
hij zag de grootse zonde in duivelsplicht verkeren
en hoe zij tot hem opkeek als een stervend paard.

Maar sterven deed zij niet, al zoog zijn helse mond
het merg uit haar gebeente, dat haar toch bleef dragen.
Zij dorst niet spreken meer, niet vragen of niet klagen,
en rilde waar zij stond, maar leefde en bleef gezond.

Hij dacht: ik sla haar dood en steek het huis in brand.
Ik moet de schimmel van mijn stramme voeten wassen
en rennen door het vuur en door het water plassen
tot bij een ander lief in enig ander land.

Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

Zo gingen jaren heen. De kindren werden groot
en zagen dat de man die zij hun vader heetten,
bewegingsloos en zwijgend bij het vuur gezeten,
een godvergeten en vervaarlijke aanblik bood.