Schemerleven: Opdracht

Opdracht niveau 3 | Tegenstellingen

Titel Schemerleven
Niveau boek niveau 2
Opdracht niveau 3 | Tegenstellingen
Studielast 2 uur
Werkvorm Individueel
Focus Tegenstellingen die het verhaal betekenis geven
Je leert als lezer alert te zijn op tegenstellingen om die vervolgens een betekenis te geven.
Gemaakt door Jan Erik Grezel
Bronnen Bron 1 (fragment uit een interview)

Misschien vallen ze jou bij eerste lezing van de roman niet meteen op, maar in Schemerleven worden veel zaken als tegenstellingen (of opposities) afgeschilderd. Neem de zwangerschap van Nadine die meteen in het begin van het boek aan de orde komt. Daartegenover staat de zwangerschap van Frieda in 1963. Er is een duidelijk, schril contrast tussen die twee omstandigheden.


A

  1. Welk ander concreet contrast zie je als het om ‘de gezegende omstandigheden’ van Nadine gaat?
  2. Wat maakt dat contrast duidelijk? 


B

  1. Wat staat er tegenover de volgende gegevens in het verhaal:
    - de zorg die Jamie aan Frieda besteedt
    - de ontmoeting van Frieda en Otto
    - de reactie van Elfrieda’s ouders op de zwangerschap van de jonge Frieda
    - de omstandigheden waaronder ‘het kindje’ geboren wordt?
  2. Noem nog twee andere tegengestelde elementen uit de roman.
  3. Wat maken de dingen duidelijk die tegenover elkaar staan?


C

Naast zulke situaties of gebeurtenissen kunnen ook personen in een roman elkaars tegenpolen zijn.

  1. Wie zijn dat in Schemerleven?
  2. Om wat voor tegenstellingen gaat het bij deze personen? 
  3. Wat is het verband van deze opposities van personen met de kern van het verhaal? 


D

  1. De hoofdpersoon krijgt in het verhaal verschillende namen: Elfrieda, Frieda, Ida, Ietje. Bij welke perioden of situaties horen die verschillende namen?
  2. Horen die namen bij verschillende identiteiten? Zo ja, welke? En gaat het hierbij ook om tegenstellingen in die ene persoon: Elfrieda?  


E

Tot slot: wat in Schemerleven ook duidelijk tegenover elkaar staat is de tijd: 1963 tegenover het nu.

  1. Welk beeld heb of had jij bij de vroege jaren zestig uit de twintigste eeuw?
  2. Welke verschillen zijn in de roman aangestipt als je 1963 vergelijkt met pakweg zestig jaar later? 
  3. Een (groot?) verschil tussen toen en nu is de manier waarop over sommige ethische kwesties werd/wordt gedacht en gesproken. Waarin zit dat verschil?
  4. In het interviewfragment (bron 1; kijk ongeveer drie minuten) gaat de schrijver in op bepaalde praktijken die anno 1963 blijkbaar als normaal werden beschouwd. Hoe kijkt hij daar vanuit het nu tegenaan?
  5. Ben jij het eens met zijn zienswijze? Waarom (niet)?
  6. Spreekt de schrijver door middel van de roman ook een oordeel uit over die praktijk? Leg uit.