Robinson: Opdracht

Opdracht niveau 2 | Personages

Titel Robinson
Niveau boek 3
Opdracht niveau 2 | Personages
Studielast 1 uur
Werkvorm individueel
Focus personages
Je leert reflecteren op de verhoudingen tussen personages.
Gemaakt door Gosse Koolstra

A


Opdracht 1


Maak een namenweb. Schrijf je eigen naam in het midden. De namen van degenen die het belangrijkst voor je zijn (ouders, vrienden, vriendinnen) er omheen.


Opdracht 2


Maak verbindingslijnen tussen je eigen naam en die van de anderen. Hoe belangrijker de relatie, hoe dikker de lijn. Goede relaties geef je aan met groene lijnen, minder goede (ruzies misschien?) geef je aan met rode. (Je kunt groene lijnen ook voorzien van een rood lijntje ernaast!)


Opdracht 3


Had je dit web een jaar geleden ook zo getekend? Zo niet, wat is er veranderd en hoe komt dat?


B


Opdracht 1


Neem het begin van de roman Robinson als uitgangspunt. Maak nu een namenweb met Robinson in het midden. Zet haar vader, moeder, Daniël, Johanna Freida en de rector er omheen.


Opdracht 2


Maak weer rode en groene, dikke en dunne lijnen van Robinson naar de andere personages.


Opdracht 3


Beschrijf nu – voor alle vijf relaties – wat er aan het einde van het schooljaar is veranderd: is die relatie verbeterd, verslechterd, voorbij? Gebruik het schema hieronder:
1. De relatie tussen Robinson en haar moeder is ….
2. De relatie tussen Robinson en haar vader is …
3. De relatie tussen Robinson en Daniël is …
4. De relatie tussen Robinson en Johanna Freida is …
5. De relatie tussen Robinson en de rector is …


C


Maak de volgende zinnen af:

  1. Een moeder als die van Robinson zou ik wel / niet willen hebben, omdat …
  2. Een vader als die van Robinson zou ik wel / niet willen hebben, omdat …
  3. Een schoolvriendje als dat van Robinson zou ik wel / niet willen hebben, omdat …
  4. Een lerares als Johanna Freida zou ik wel / niet willen hebben, omdat …
  5. Een rector als van deze school zou ik wel / niet willen hebben, omdat …