Over de liefde: Opdracht

Opdracht niveau 6 | Stijl

Titel Over de liefde
Niveau boek niveau 5
Opdracht niveau 6 | Stijl
Studielast 2 uur
Werkvorm Individueel
Focus Stijl
Je leert reflecteren op de stijl van een schrijver.
Gemaakt door Jan Erik Grezel

Doeschka Meijsing schrijft in een aanstekelijke, steeds verzorgde en bij vlagen briljante stijl. In deze opdracht ga je haar stijl nader analyseren op woord- en zinsniveau.

A

  1. Lees de literaire theorie (onderaan deze opdracht). Maak een schetsmatige analyse van de stijl in Over de liefde door alle punten langs te lopen, maar bespreek alleen de stijlkenmerken die aanwezig zijn in de roman. Geef bij elk stijlkenmerk een korte toelichting aan de hand van een of meer voorbeelden uit het boek.
  2. Welke stijlkenmerken waardeer je positief en welke negatief? Leg je antwoord uit.
  3. Is er sprake van één stijlkenmerk dat overheerst? Zo ja, welk stijlkenmerk is dat? Leg uit.


B

  1. Stel je voor dat je een recensie moet schrijven over Over de liefde. Daarin is één (langere) alinea gewijd aan de stijl. Schrijf deze alinea.
  2. In hoeverre speelt de stijl van een schrijver een rol in jouw waardering voor een boek? Geef een cijfer tussen 1 (geen enkele rol) en 10 (de grootst mogelijke rol) en licht je antwoord toe.  


Literaire theorie: stijl

In literatuur gaat het niet alleen om het verhaal dat de auteur vertelt, maar ook om de manier waarop hij dat doet – zijn stijl, kortom. Als je de stijl van een auteur analyseert, kun je letten op zaken als zinslengte, zinsbouw, het gebruik (of ontbreken) van beeldspraak, woordkeus. Het is belangrijk om daarin concreet én objectief te zijn. Een opmerking als ‘De schrijver heeft een mooie stijl’ is subjectief en zegt bovendien niet zoveel.
Als je de stijl van een auteur analyseert, let je op:

  1. Zinslengte Dit is alleen een stijlkenmerk als de zinslengte opvallend is. De schrijver gebruikt bijvoorbeeld overwegend zeer lange of korte zinnen.
  2. Veel of weinig dialogen (of veel monologue intérieur, dat is interne monoloog, de weergave van de gedachtestroom van een personage).
  3. Beeldspraak De meeste schrijvers gebruiken in meer of mindere mate beeldspraak. Het is een stijlkenmerk als de schrijver heel veel gebruik maakt van beeldspraak of van opvallende beelden. 
  4. Bijvoeglijke naamwoorden De schrijver gebruikt opvallend veel of weinig bijvoeglijke naamwoorden.
  5. Modern taalgebruik Hieronder vallen het gebruik van straattaal, jongerentaal en/of modieus taalgebruik.
  6. Neologismen Het gebruik van nieuwe, zelfbedachte woorden. 
  7. Archaïsmen Het opzettelijke gebruik van verouderde woorden en uitdrukkingen. Let op: bij oudere werken zul jij het taalgebruik misschien archaïsch vinden, maar dat is het waarschijnlijk niet.
  8. Ironie Milde spot, die niet kwetsend is bedoeld, en die tot stand komt doordat er iets anders wordt gezegd dan wordt bedoeld, bijvoorbeeld door het gebruik van omkering, overdrijving, understatement of niet-passend taalgebruik (bijvoorbeeld formeel taalgebruik in een informele situatie).
  9. Sarcasme Een hardere vorm van spot. 
  10. Cynisme De meest harde, bijtende vorm van spot, die meestal gepaard gaat met wantrouwen en afwijzing. Cynisme komt vaak voort uit teleurstelling. 
  11. Plat of juist formeel taalgebruik 
  12. Clichés Veelgebruikte uitdrukkingen en woordcombinaties. 
  13. Herhalingen
  14. Woordgebruik dat hoort bij een bepaalde groep mensen (bijvoorbeeld ambtenaren, Tukkers of voetbalsupporters). 
  15. Woord- of taalgrappen 

(naar Joke van Balen e.a., Basisboek literatuur, 'Stijl'. Groningen, Uitgeverij kleine Uil, 2009, p. 127-129)